In les 2 staan water, graan, moutsoorten, vruchten en zoetstoffen centraal. En dan met name welke invloed deze grondstoffen hebben op de uiteindelijke smaak van het bier.
Bij het brouwwater kijken we naar de specifieke samenstellingen in verschillende landen. De hardheid van het water is erg belangrijk voor de uiteindelijke smaak van het te brouwen bier. Calcium, magnesium en bicarbonaat hebben invloed op de hardheid van het water, de hardheid heeft vervolgens weer invloed op de pH tijdens het brouwen.
Ook staan we stil bij verschillende granen zoals gerst, tarwe, spelt, haver en rogge. Wat is bijvoorbeeld het zetmeel gehalte van deze granen en wanneer worden de verschillende enzymen actief. Het begint vanaf dit moment al op een echte scheikunde les te lijken.
“Veredelen” heet het beroep om brouwgerst steeds beter te maken. Een veredelaar maakt zo’n 600 kruisingen per jaar om het rendement van de graankorrel zo optimaal mogelijk te krijgen voor de boer en de brouwers. Ook is het tegengaan van ziektes een belangrijk doel van de veredelaar.
We staan nog wat uitgebreider stil bij het vermoutingsproces dat we bij niveau 1 al gehad hebben. Deels ook goed om even mijn geheugen weer op te frissen.
Tijdens de 4 uur durende les is er gelukkig ook nog tijd vrijgemaakt om wat bieren te proeven. Tijdens les 2 proefden wij de Budweiser Dark, Weihenstephaner Dunkel Weisse, Anderson Valley Oatmeal Stout, Kostritzer Schwarz, St. Christoffel Weizen-IPA en de Schenkerla Urbock. Stuk voor stuk bieren die ik zelf nog nooit gedronken had. Altijd leuk om kennis te maken met deze nieuwe bieren.
Aan het einde van de les hebben we nog verschillende mout soorten te proeven. Verschillende Cara mouten, gebrande tarwemout, Roggemout, tarwemout, pils mout en rook mout. Dit allemaal om natuurlijk voor ons eigen bier de mout soorten te kiezen. Na lang overleg hebben we 3 moutsoorten uitgezocht die we willen gebruiken om onze Dortmunder te brouwen. Welke moutsoorten dat zijn vertel ik zodra het bier gebrouwen is (les 8).